vorig bericht | overzicht | volgende bericht

Bolivia

4 augustus

Potosí

Dat een Grisham me ooit de tijd zou doen kunnen vergeten had ik niet gedacht. Mijn tijd te Sucre aangenaam uitzittend op het zonovergoten Plaza de 25 Mayo blijken de laatste pagina's een race tegen de klok. Mijn enigste voornemen deze ochtend is de paperback inruilen voor een interessanter boek bij een plaatselijke bookexchange. Dit moet dan wel vóór enen gebeuren: het tijdstip dat mijn bus richting Potosí vertrekt. Zoals wel vaker vliegt bij mij de tijd en is het inmiddels kwart voor een als ik de laatste bladzijde omsla. In en uitzoefend verruil ik het voor een of andere historische beschouwing van Latijns-Amerika, zware kost maar het voorwoord door Isabel Allende schepte de verwachting dat het wel goed zal zijn.
Met de nationale feestdag in het vooruitzicht heerst er te Sucre een zenuwachtige, maar vooral hectische sfeertje: de straten zijn volgestouwd met bussen, taxi's, marktkraampjes en hopen volk. Iets wat ik in mijn inmiddels gecharterde taxi niet bijzonder kan waarderen en vraag de chauffeur dan ook veelvuldig zijn claxon te laten horen op weg naar de busterminal. Daar komen we kjlokslag één uur aan en de bus blijkt gevlogen! Gelukkig ondervindt deze punctuele chauffeur ook last van de drukte en kan ik hem met behulp van meeschreeuwende bagagedragers tot stoppen dwingen en als laatste passagier instappen.

Na 3 uurtjes dommelen kom ik aan te Potosí, fit genoeg om richting centrum te hobbelen dacht ik, met name omdat mijn tijdelijke 'bijbel' vermeldt dat dit een dalende wandelingetje betreft. Het draaide echter uit op zo´n moment van grote ergernis en dat je níet het vuur wilt zetten in de Koran, Mein Kampf, Busch-pop of Israelische vlag, maar in je reisgids! Een slordige verwisseling van bergafwaarts i.p.v. bergopwaarts liet mij rustig de stad uitwandelen. Daar eenmaal achtergekomen toch maar in een trufi gestapt.

Potosí is een stad met een al even rijke geschiedenis als Sucre. De stad boomde direct nadat de gearriveerde Spanjaarden haar in 1545 stichten. Waarom een stad in deze desolate vlakte? ZILVER!!!, veel zilver! De plaatselijke berg werd omgetoverd tot één van de belangrijkste zilvermijnen van Spaans-Amerika en verkreeg de bijnaam 'Cerro Rico'; rijke berg. Potosí groeide mee en was begin 17de eeuw met 160.000 inwoners Amerika´s grootste stad. 'Es un Potosi' betekent in het hedendaagse Spaans ongelooflijk rijk.

De 'Cerro Rico' torent hoog boven de stad uit: eens meer dan 5000m is de berg nu ingezakt tot rond de 4700m. De dames werken ook mee en halen de resterende waardevolle stenen uit de omhooggesjouwde weggebikkelde rotsen.

Zoals imperialistische staten wel vaker deden, werd ook hier de lokale bevolking massaal ingezet om het zo gewilde zilver boven te halen. Omstandigheden ondergronds waren indertijd meer dan erbarmelijk. Onbeschermd tegen instortingen en giftige gassen lieten 8 miljoen (8.000.000 !) stakkers in het omvangrijke gangenstelsel het leven, zij verbleven vaak hele dagen in de mijn. Eenmaal bovengronds trasnporteerden de Spanjaarden het over land naar hun belangrijkste haven te Panama om vandaar uit richting Spanje te verschepen. In hun ogen piraten, maar voor ons helden werden deze zilvervloten in de Caribbian weer gastvrij verwelkomt door Piet Heyn en zijn vrienden. Zo zijn wij dus ook rijk geworden aan Potosí.

Anno 2001 wordt zilver allang niet meer aangetroffen en moet men zich tevreden stellen met o.a. zink en tin. Arbeidsomstandigheden zijn nauwelijks beter te noemen. Behalve dat nu dynamiet wordt gebruikt, gebeurt bijna nog alles handmatig: drillen, bikkelen en sjouwen (40 tot 50 kg op je rug!). Stof, gassen en asbest beperken de levensduur van de mijnwerkers, die al op 14, 15-jarige leeftijd beginnen, tot gemiddeld 45- 50 jaar.
Dit wetende en de mannen zien zwoegen maakt de rondleiding in de claustrofobie opwekkende smalle, donkere en glibberige tunnels tot een niet bijster vrolijke aangelegenheid. De mannen werken 9 uur, 6 dagen in de week. Gegeten wordt er alleen voor en na de schift. Ondergronds volstaat cola, cigaretten en coca-blaadjes. Voortdurend kauwen zij op zo´n 400 tot 500 blaadjes om vermoeidheid tegen te gaan en nieuwe energie op te doen. Met één van de veteranen onder hen een 'slechte' ruil gedaan: mijn wereldontvangertje (5 maanden meegezeuld; nooit ontvangst, dus nooit gebruikt) voor een sulfaatsteentje en een dankbare handruk.

Casa de Moneda. Het masker portretteert Bacchus, niet alleen de Griekse god van bier en wijn, maar ook symbool voor het rijke en weldadige leven.

Potosí werd vanwege het zilver dus een belangrijke stad: naast steden als Mexico, Bogota, Quito, Lima, Cusco en Santiago beschikte het over een Casa de Moneda, een Spaans-Amerikaanse variant op de Utrechtse Munt. Hier werden met behulp van indrukwekkende eikenhouten (geimporteerd uit Europa) slagraderen zilveren munten geslagen voor het Spaanse imperium en wereldwijd in gebruik.

Het zilver resulteerde in vele kerken, kloosters en andere uitvoerig gedecoreerde coloniale gebouwen. Nu óf gerestaureerd óf in verval.

<

Cerro Rico bleek echter uitputtelijk en rijkere zilvermijnen in onder andere Zacatecas en Guanajuato veranderen Potosí in een stad in verval. En dat is het nu nog steeds. De slecht draaiende mijn is de voornaamste inkomstenbron, een mijnwerker verdient voor zijn omvangrijke gezin ongeveer 60 bolivianos per dag (minder dan $10). Armoede is daarom duidelijk aanwezig en steekt schril af tegen de gerestaureerde gevels uit een roemrijk, of beter roemrucht, verleden.

vorig bericht | overzicht | volgende bericht